1953 - Briefkaart

6 maanden oud
6 maanden oud

Ze lieten er geen gras over groeien. Zo zag meneer pastoor het graag. Negen maanden na het huwelijk krijg ik op maandag 30 november 1953 een flinke tik op mijn billen en begin ik te krijsen. Het is de start van een Spartaanse opvoeding.

 

Op 30-jarige leeftijd blijft mijn moeder achter met vier kinderen en een slagerij. Haar jongste kind is dan 13 maanden oud en de oudste negen jaar. Eigenlijk waren het vijf kinderen, maar over de eerste Elly wordt niet gesproken. Haar man Leo overlijdt in mei 1951. In haar eentje kan zij onmogelijk de slagerij runnen en tegelijkertijd het gezin draaiende houden. Dus gaat ze op zoek naar een slagersknecht. In de 28-jarige slagerszoon Jacques blijkt ze een goede hulp en vader in huis te hebben gehaald want anderhalf jaar later op 9 februari 1953 staan Mia en Jacques vergezeld van de 4 kinderen voor het altaar. 

Een schriel poppetje kijkt weg van de camera, achter haar de trotse ouders. Het eerste kind van Jacques van Someren en het zesde van Mia Duysters gepresenteerd in de vorm van een briefkaart. Ze noemen haar Lea.

1954 - Penicilline

1954 - Penicilline

Tot mijn eerste bewuste herinnering heb ik nog wat jaren te gaan. Op dit moment heb ik nog geen weet van magere jaren of van opvoeding. Voor deze periode ben ik dan ook afhankelijk van de overlevering binnen mijn familie. Dus wie weet is het allemaal heel anders gelopen

Als ik nog maar een paar maanden oud ben krijg ik een dubbele longontsteking en de huisarts weet zich niet goed raad. “Als dit geneesmiddel niet helpt, kan ik niet veel meer voor haar doen”, is de lastige boodschap van de huisarts aan mijn ouders. Hij doelde hier op het relatief nieuwe geneesmiddel penicilline. Dit medicijn blijkt gelukkig effectief, maar al snel dient het volgende probleem zich aan: te weinig groei en gewichtstoename: ik weiger te eten. Het eerste teken van stil protest. Ten einde raad schakelen mijn ouders de huisarts weer in. Volgens de verhalen luidt zijn onorthodoxe advies: “neus dicht houden, dan moet ze wel drinken”. Voer dat maar eens uit als moeder, nog vol met gierende hormonen, zodat mijn vader zich genoodzaakt ziet het gegeven advies uit te voeren. Nog jaren blijf ik te klein en te mager. Pas in mijn pubertijd komt er door een ongeluk een omslag.

1955 - Hittepetit

1955 - Hittepetit

‘Oma, hoe was het vroeger?’ Hoe leg je dat een kind anno 2024 uit! Zelfs áls je al foto’s kunt laten zien. Het hele huis verwarmd door één kolenkachel in de woonkamer. Geen tv, laat staan een mobiel of een tablet. Ook geen douche of wasmachine. Een fo-to-toe-stel een ongekende luxe. Of de neuzen van de schoenen weggesneden zodat aankoop van een nieuw paar nog even kon worden uitgesteld. Ga er maar aan staan!

De fotograaf ligt op de grond: te zien zijn een vader en moeder in badkleding; echt vrolijk kijken ze niet; tussen hen in een boos kijkend kind. Alsof ze allemaal zeggen dit was eens maar nooit meer.

 

‘De volgende keer gewoon een emmer koud water erover’, is het advies van de huisarts. Oorzaak voor dit ‘medicijn’ is mijn onhandelbare gedrag. Dit kleine magere poppetje blijkt een tiran in spe. Elke keer wanneer ik mijn zin niet krijg, houd ik mijn adem in en val flauw. De actie van mijn vader is me zo vaak verteld, dat ik het als een film voor me zie. De setting:

wens van kleine blonde peuter wordt niet gehonoreerd, ze stopt met ademhalen, vader pakt emmer water die klaar staat en gooit die met kracht naar de kleine, de kracht van het water tilt de kleine op en ze belandt tegen de muur.

Het heeft geholpen. De overlevering meldt dat ik die streek nooit meer heb uitgehaald.‘ Je was een echte hittepetit’, aldus Marij, mijn 10 jaar oudere zus.

1956 - IJsbloemen

1956 - IJsbloemen

De lange avonden worden gevuld met breien, sokken stoppen, kleren herstellen. Van de armoede heb ik nog geen weet. Ik ben me ook nog steeds niet bewust van mijn omgeving. Dat er oudere broers en zussen zijn merk ik niet. Theo zit inmiddels al op de ambachtsschool en Marij op de huishoudschool, Elly en Henny nog op de lagere school. 

Het jaar zal in de boeken komen als de strengste winter van de 20ste eeuw, met een barre Elfstedentocht. Voor de kachel kleden we ons uit en trekken een pyjama aan. We slapen onder vier wollen dekens en met een kruik. In de ochtend worden we wakker met ijsbloemen op de ramen. 

In die strenge winter krijg ik er in februari een zusje bij, nummer 6 (eigenlijk dus nummer 7). Zo klein als ik was, zo groot is baby Eef. Zus Eef zal, ook 65 jaar na dato, groter zijn dan ik en als oudste van ons twee worden bestempeld. Er blijkt nog een verschil. Zus Eef blijkt het liefste, stilste en sociaalste kind van de wereld. Een groter verschil met deze hittepetit kan er niet zijn. 

 

In het grote gezin krijgt ieder kind opdrachten naar draagkracht en dat deze niet altijd eerlijk verdeeld zijn tussen de jongens en de meisjes, daar kom ik pas jaren later achter.

 

 

1957 - De kleuterschool

1957 - De kleuterschool

Dit is het eerste jaar waarin ik me bewust ben van het leven om me heen. Nog niet in januari, bij de geboorte van Jan, 11 maanden na de komst van zus Eef. Ik mag naar school, de kleuterschool. Ongetwijfeld zal mijn vader of moeder mij de eerste keer gebracht hebben, dat herinner ik me niet meer. De school was op steenworp afstand, achter het nonnenklooster en naast het kerkhof. Nonnen runden op dat moment nog de (meisjes-)kleuterschool. Lang zal dat niet meer duren door de invoering van de wet op het kleuteronderwijs. Gemengde scholen zijn er nauwelijks in het diepe zuiden. Ik herinner me de indeling van de kleuterklas, de hoge plafonds en hoge ramen, de drie treden die ik moest beklimmen om het gebouw binnen te komen. Ook zie ik nog de kappen van de nonnen opwaaien bij een stevige wind, voorzien van het giecheltje van ‘mijn’ non  als ze nog net op tijd naar haar kap grijpt. Dat ik alleen naar school loop, weet ik zeker. Op enig moment ga ik gekleed in lange broek naar school. Oei, dat kan volgens de normen van de nonnen niet en de hoofdzuster (want alleen thuis spraken we over nonnen, de aanspreekvorm was zuster) stuurt me naar huis. Thuis aangekomen hoort mijn vader mijn verhaal aan en hij vindt het belachelijk. Hij stuurt me terug, in mijn lange broek. De non is ongenaakbaar en dirigeert me weer huiswaarts. Op dat moment besluit mijn vader de verstandigste te zijn en de strijd niet over mijn hoofd uit te vechten. Het zal nog heel wat jaren duren voor meisjes/vrouwen in het zuiden een lange broek (een pantalon, zoals we het toen noemden) mochten dragen.

 

Op dagen dat we niet naar school gaan, is de kleine woonkamer achter de slagerij snel te vol. Hup, naar buiten. Buiten spelen is de oplossing. Niet op straat want onze winkel staat aan de drukke verbindingsweg van Eindhoven naar België. Al vroeg leren we de regels: als je niet zelfstandig kunt oversteken word je door iemand overgezet. Wil je terug, dan blijf je net zolang staan tot iemand vanuit de winkel jou ziet. Aan de overkant, aan de rand van het dorp, is de speeltuin, de fijnste plek om buiten te spelen, onder de hoede van Hennie en Ellie. De andere optie om niet op elkaars lip te zitten is achter ‘op de plaats’, een soort binnentuin waar tussen de tegels een notenboom groeit.

1958 - Dieren

1958 - Dieren

Een half rund hangt in de deur van de slachterij achter het huis. In de trog kan ik me best verstoppen, zo groot is het apparaat. Er staat een pers om worst te maken, een werkbank en twee gigantische gaspitten voor het garen. Naast de slachterij is het zwartgeblakerde rookhok, daar klim je niet in bij verstoppertje spelen. De winkel is nog verboden terrein. Tot de opening die de winkel scheidt van de rest van het huis, tot zo ver mag ik komen. Er hangt een belletje aan de voordeur dat vertelt wanneer iemand binnen komt. Gaan wijzelf via de winkeldeur naar binnen dan moeten we “blijf maar” roepen. Graag kijk ik in de opening toe hoe mijn vader of moeder het mes slijpt, een handeling die ze elke keer opnieuw herhalen als ze gaan snijden of uitbenen. Flitsend gaat het mes over het aanzetstaal. Het meest fascinerend vind ik toch wel de koelcel. Het gevaarte  is zo groot als een huis! De hendel krijg ik nog niet zelf open. Er kunnen een heleboel mensen tegelijk in staan. Rechts hangen de billen en de ribbenkasten, links liggen de vleeswaren.

 

Maar er zijn ook levende dieren in en om huis. De trouwe herdershond Astor loopt rond. Hij eet met de pot mee. Mijn vader bouwde een bijzondere volière voor zijn vogels. Een deel steekt ver boven de schutting met de buren uit, zodat het lijkt of de vogels vrij rondvliegen. Het meest bijzondere is de tamme uil die in de notenboom zit. Het beestje maakt me bang. Het staart me aan en volgt me met zijn oogjes. Ik moet mezelf verdedigen en sla de uil op de kop met een bezemsteel. Hij overleeft het niet. Dat is wat in mijn geheugen staat gegrift. Marij ontkracht mijn herinnering: ‘Ten eerste was het geen uil, maar een valk, vastgebonden, en hij had een kapje over zijn kopje. En ten tweede is die vogel gewoon dood gegaan. Dat heb jij helemaal niet gedaan.’ Hoe kan ik me zoiets zo verkeerd herinneren! Ik zal het nooit te weten komen. Ook zijn er konijnen die wij om beurten moeten voeren en die met kerst worden geslacht voor het kerstdiner.

 

Op zaterdag ga ik naar de verkennerij; eerst naar de kabouters, later naar de gidsen. Zolang we nog te klein zijn om mee te helpen, lopen we in de weg. De zaterdag is de drukste dag van de week in de slagerij.

Vele jaren later, mijn ouders hebben allang geen slagerij mee, solliciteer ik voor een functie bij de slagersvakschool. Bij binnenkomst overvalt me de geur. Het is als thuiskomen. De geur van vlees en bloed.

1959 - Poppenkast

Eef en ik
Eef en ik

Nog voordat ik zes jaar ben geworden leer ik verantwoordelijk te zijn. Waarvoor, dat is me dan nog niet duidelijk. Met het trouwboekje in de hand moet ik mezelf laten inschrijven voor de lagere school. Op de eerste schooldag blijkt dat ook mijn 2 jaar jongere zus Eef is aangemeld voor de lagere school. De non kijkt me boos aan alsof ik hiervoor verantwoordelijk zou zijn, maar ik schaamde me wel dood. Er mag vooral niets fout gaan.

En fout gaat het wanneer ik in de zomervakantie speel in de speeltuin. Eigenlijk is het nog niet ín de speeltuin. We spelen voor het poortje omdat we te vroeg zijn. Ik heb grote stuiters bij me en Hennie, Eef en ik knikkeren ‘om de pot’. Plots word ik in mijn arm gebeten door een bokser. Mijn magere armpje is de ‘bot voor de hond’. Iemand brengt me naar het dichtstbijzijnde huis om te kunnen bellen. Marij komt me daar ophalen en achterop haar fiets gaan we naar huis. Mijn blauwe gebreide vestje is rood en aan flarden. Thuis heeft mijn vader inmiddels een van de buren met een auto opgetrommeld om naar het dichtstbijzijnde ziekenhuis in Eindhoven te rijden. Ik moet ontzettend gehuild hebben of misschien door de shock ook niet. Op mijn bovenarm zijn nog steeds de hechtingen te zien als een grote grove rits. En nee, ik ben niet bang voor boksers.

 

Dit is ook het jaar dat ik mijn geloof in Sinterklaas verlies. Graag zit ik in een hoekje, ongezien door de grote mensen. Oren en ogen op steeltjes.

Op een avond vlak voor Sinterklaas laat mijn vader mijn oudere broers en zussen met enige trots de poppenkast zien die hij gemaakt heeft voor de kleintjes.

Het dilemma is enorm. Uit mijn hoekje tevoorschijn komen of verscholen blijven. De poppenkast was een zeer gewenst cadeau. Mijn nieuwsgierigheid overwint: ik kom uit mijn hoekje tevoorschijn om de poppenkast te bewonderen. Ik kan er niet meer omheen. Sinterklaas bestaat niet. Deze conclusie heeft één groot voordeel. Zes jaar jong en ik behoor niet meer tot de kleintjes! Voortaan lootjes trekken en surprises maken zoals de groten.

1960 - Lezen

1960 - Lezen

Vanaf het moment dat ik kan lezen tot het moment dat ik het ouderlijk huis verlaat, heb ik meer dan 10.000 keer de tekst gelezen die aan de binnenzijde van onze wc-deur is geplakt. In het begin natuurlijk trots dat ik die moeilijk woorden kan lezen en daarna ook begrijpen. ‘Na het gebruik van watercloset of urinoir dient u uw handen met water en zeep te wassen’. Het was een door de warenwet opgestelde verplichte tekst. 

 

Lezen wordt mijn ontsnapping aan de drukte in huis. Wekelijks komt de bieb-bus bij ons langs voor mijn ouders. Zelf mag ik ook boeken uitzoeken; de bieb-man geeft me suggesties, mijn ouders stellen de regels waarvan ‘maximaal 1 plaatjesboek per week’ de belangrijkste is.

Eenmaal in een nieuw boek gedoken, hoor of zie ik niets meer van mijn omgeving. Tot grote ergernis van mijn moeder als ze me 100 keer moet roepen voor een klusje. Want klusjes zijn er meer dan genoeg en de hele dag door. Bij de dagelijks terugkerende taken behoren oa. boodschappen doen, aardappelen schillen, groente schoonmaken. tafel dekken, afruimen en afwassen. Roulerend en naar draagkracht. Overal zijn regels voor. Zo kost een gesneuveld kopje of bord 2-4 keer je traktement en te royaal gebruik van suiker, hagelslag of ander broodbeleg 1x geen zakgeld. Tijdens het eten moeten we stil zijn. Het niet leren om samen te praten, te luisteren, verhalen te vertellen, ruzie te maken (en op te lossen) zal mij (en ons allemaal) nog lang parten spelen.

 

In het voorjaar krijgen we er weer een zusje bij, Hanneke. Marij, inmiddels bijna 18, wordt haar peettante. Nog zie ik ons onder aan de trap staan als Marij roept dat we naar boven mogen komen om ons zusje te bewonderen. Hoewel Theo nu in militaire dienst is en maar af en toe thuis slaapt, raakt het huis wel erg vol. De jongens slapen met z’n drieën op een kamer in een opklapbare twijfelaar en een eenpersoonsbed, de meisjes met vier in een stapelbed en een tweepersoonsbed. En nu er nog een meisje bij is gekomen, wordt de badkamer omgebouwd zodat het tevens de slaapkamer voor Marij, als oudste, kan zijn.

 

In de zomervakantie mag ik een paar weken naar opa en oma in Megen. Ome Frans, de jongste broer van mijn vader studeert in Eindhoven en hij kan mij meenemen als hij naar huis gaat. Met de trein naar Oss, overstappen in Den Bosch. Onderweg probeert hij mij algemeen beschaafd Nederlands te leren. ‘Nee, dat is een paard’. ‘Nie waor n perd’.  Paard, perd, klinkt het over en weer tussen ons in tot hilariteit van de medereizigers.  Opa heeft een slagerij maar die is niet meer alle dagen open. Twee keer per week komen de klanten hun bestellingen ophalen. Ik help mee worst maken, boontjes plukken in de hof, eieren halen bij de boer waar ik mag helpen de varkens te voederen en eieren te rapen. ‘Ben-de gij er een van Jacques van Someren’. Ja, ik was er een van Jacques. Daarmee is in het dorp, pardon het stadje want Megen heeft stadsrechten, mijn positie en plek duidelijk. Ik kan gaan en staan waar ik wil. Ze brengen me thuis in geval van nood. Ik maak er een paar vriendjes ‘voor het leven’.

 

Mijn eerste Sinterklaas met de ouderen staat me nog helder voor de geest. Ook hier regels: er is een maximum bedrag, er moet altijd een surprise worden gemaakt en uiteraard een gedicht bij elk pakje. Wel heel spannend voor deze inmiddels 7-jarige.

Ik trek Hennie, mijn 3-jaar oudere broer. Hij heeft een zwembroek op zijn lijstje staan. Als surprise brei ik dan ook een zwembroek, maar ik verstop het cadeau zo goed dat het niet meer terug te vinden is op pakjesavond. Weken later komt de surprise tevoorschijn als mosterd na de maaltijd. Dat moet volgend jaar beter! 

1961 - Friettent

1961 - Friettent

Als 7-jarige heb ik zeker al weet van het ritme van de week. Maandag is in elk geval wasdag en is de winkel gesloten. In een grote ketel die in de bijkeuken op het gas staat, doen mijn moeder en Marij de was. Buiten staat een enorme mangel, daar moet je met je vingers niet tussen komen. De was hangt dezelfde dag nog te drogen. Was het die winter dat ik ontdekte dat handdoeken, stijf bevroren, toch droog werden?  Elly zit op de huishoudschool, Hennie in de zesde klas. HIj zal volgend schooljaar naar de koksschool gaan in Eindhoven.

En vrijdagavond en zaterdag is het het drukst in huis en in de winkel. Voordat Hennie en ik naar de padvinderij gaan moeten we de bestellingen op de fiets rond brengen. Dat is niet echt een vervelende klus want bij een aantal klanten krijg je fooi. Hoe groter het huis, hoe kleiner de fooi. Sommigen betalen maar 1 keer per maand en dan ‘moet het opgeschreven’. Bij deze klanten krijg je zeker geen fooi.

Op woensdagmiddag gaan Hennie en ik naar de bibliotheek. De bieb wordt gerund door de nonnen en is gevestigd in het oude gebouw van de meisjesschool. Er was een hoek met jongensboeken en een hoek met meisjesboeken. En ik mocht natuurlijk geen jongensboeken lenen. 

Na schooltijd, als er geen taakjes zijn, moeten we samen met Eef en Jan buiten spelen. Knikkeren, elastieken, stelten en blik lopen of naar de speeltuin. Al naar gelang het seizoen. 

 

Tijdens een schoolvakantie mag ik een keer een dagje mee op pad met een vertegenwoordiger van de slagerij. Lekker rustig voor mijn ouders en een ervaring voor mij. Mee in een auto!

Nadrukkelijk laat mijn vader mij herhalen dat ik nérgens aan mag komen. Ik zit voorin, zonder gordel of kinderzitje, die kennen we in 1961 nog niet. De knopjes en metertjes zijn natuurlijk erg aanlokkelijk. Wanneer de man op enig moment even weg is, kan ik er niet afblijven. Daarbij verbrand ik mijn vinger aan iets waarvan ik later begrijp dat het de sigarettenaansteker moet zijn geweest. Een verbrande vinger in de mond. Niet huilen of piepen want ik was gewaarschuwd. Ik heb nergens aangezeten hoor! Wie niet horen wil moet voelen, ik hoor het mijn vader al zeggen. 

 

Maar het grootste nieuws van 1961 is toch wel de friettent. Mijn ouders openen naast de slagerij een automatiek. Een fenomeen in die tijd. Bedoeld als vliegende start voor Theo, maar die blijkt na zijn militaire diensttijd andere plannen te hebben. Dan start een tijd waarin we met zijn allen de eigengemaakte kroketten, nasiballen, bamischijven, moeten rollen en paneren. Ook de frikandellen en slaatjes maakt mijn vader zelf. Uren staan we om beurten de slaatjes te versieren met slablaadje, tomaat, augurk en ei. Vooral ‘s winters geen fijne klussen want in de slachterij is geen verwarming. En weigeren was geen optie. In de friettent verkopen we ook stroopsoldaatjes, dropcenten, poeliepek, zoethout en kauwgom. Van ons zakgeld kunnen we voortaan dat lekkers kopen. Tot 1970 want in de zomer van dat jaar leidt een grote brand in de schoenwinkel van de buurman tot sluiting van de slagerij en friettent. Over deze gebeurtenis later meer.


 

1962 - Omweg

1962 - Omweg

En dan is er in mijn geheugen opeens een atelier. Geen idee wanneer en door wie deze ruimte naast de slachterij is gebouwd, maar ongetwijfeld door mijn vader zelf. Hij had duidelijk twee rechter handen, die overigens regelmatig ook erg los zaten. Of het een poppenkast was, de stelten, een beeld van een schaatser in gips, het houten Mariabeeld, hij maakt het. Van ons verwacht hij hetzelfde. Een brok klei en ga maar aan de slag. Band plakken: ‘ik doe het 1 keer voor en dan kan je het zelf’. 

 

Maar even terug, het atelier is een spannende ruimte met een werkbank en aan de muur veel gereedschap, een draaitafel, een lange smalle bergruimte achterin en een grote lege ruimte in het midden, die zich steeds meer vult met van alles en nog wat. In 1965 vieren we er de verloving van Marij en Tiny, want geld voor een zaaltje is er niet. Met wat stimulans van mijn moeder besluit mijn vader van beroep te veranderen. Van beenhouwer naar beeldhouwer. Hij gaat 3 avonden in de week naar de kunstacademie in Eindhoven waar hij in zijn klas omringd wordt door vrouwen. Jaloezie en achterdocht bij mijn moeder leiden tot ruzies met weken van stilte. Tijdens een aantal avonden mogen we om beurten mee als model voor de lessen portret tekenen. We krijgen zelfs 6 gulden betaald om een paar uur stil te zitten. Dat stil zitten is overigens nog niet zo eenvoudig.

 

In de zomervakantie gaan Eef, 6 jaar, en ik, al 8 jaar, met vakantie naar tante Dien en ome Cor in Oss. We gaan zonder begeleiding. Eerst met de bus van Aalst naar Eindhoven. In Eindhoven kaartjes kopen naar onze bestemming Oss., in ‘s Hertogenbosch overstappen op de trein naar Nijmegen. Ik vergeet over te stappen en we komen uit in Utrecht. Met Eef aan de hand stap ik laconiek naar de loketten en vertel mijn verhaal. Geen probleem. We moeten gewoon terug en dan niet vergeten over te stappen. Ik vind mezelf heel groot! 

 

Heb ik dan mijn bril al op? Waarschijnlijk nog niet, maar ergens dat jaar krijg ik mijn eerste bril. Er gaat een wereld voor me open. Wat een verschil! Dat mijn ogen slecht zijn krijgen mijn ouders te horen van de onderwijzeres. Nu ik met een ziekenfondsbrilletje op weer goed alles kan zien, moet er gewerkt worden aan mijn houding in de klas. De oplossing van mijn vader is nogal onorthodox. Aan een stoeltje timmert hij een stok met een brede elastieken band op de hoogte van mijn hals. Zittend op de stoel moet ik het elastiek vastzetten zodat ik rechtop blijf zitten. De stoel, mijn stoel dus, gaat een jaar later mee naar de volgende klas.

1963 - Stiltes

1963 - Stiltes

Het is de koudste winter in tijden met een barre Elfstedentocht, lees ik in de krant. Wij kunnen schaatsen op het Lisseven, een particuliere plas achter een villa. Meer zit er op het Brabantse zand niet in. Kranten onder een extra trui, houten Friese doorlopers mee. Met moeite krijg je die krengen goed en stevig onder je schoenen gebonden. Iedere keer weer naar de kant om ze opnieuw te binden met verkleumde vingers. Nee, dan Marij. Die had van haar eigen geld zwarte kunstschaatsen gekocht en rijdt al zwierend met de kapelaan over het ijs. 

 

Theo is naar Amsterdam verhuisd, maar het huis is nog steeds vol. Nu zijn we met negen. Theo vindt jongens leuker dan meisjes. In zo’n grote stad valt dat minder op dan in ons dorp. Wanneer hij een keer een weekendje naar huis komt heeft hij de meest fantastische kleurrijke kleren aan. Theo is een hartstikke knappe vent. Ik mag zijn trui wel aan als ik er maar geen knieën in maak, zegt hij lachend. Theo is kok en hij kookt dan uitgebreid voor ons. Je kan na het eten merken dat hij zelf niet hoeft af te wassen. In de keuken laat hij een puinhoop achter. Het is altijd gezellig als Theo thuis is, maar daarna is het weer hetzelfde. Er is veel ruzie tussen mijn ouders, veel ongemakkelijke stiltes ook. En vooral Marij, Elly en Hennie worden rond gecommandeerd. Waarover de ruzies gaan krijg ik niet mee maar een van de oorzaken is ongetwijfeld geld. De badgeiser is stuk en er is geen geld voor een nieuwe. Marij werkt als gezinsverzorgster en na haar werk moet zo ook thuis aan de slag. Toch moet ze kostgeld betalen. Geld voor een knecht is er niet. Met enige zorg zie ik soms de geldlade en weet dat daaruit de vertegenwoordiger moet worden betaald. Het onderwerp geld is nooit rechtstreeks aan de orde. Indirect des te meer door het inhouden van zakgeld als er iets kapot valt. Nu de badgeiser stuk is en het straalkacheltje van de badkamer een brandje heeft veroorzaakt, is onze wekelijkse wasbeurt in een teiltje in de kamer bij de kachel. 

 

Dit schooljaar moet ik fietsexamen doen. Dat lukt wel. We fietsen wat af om bestellingen rond te brengen. Het helpt ook dat we aan een drukke provinciale weg wonen. Van kind af zijn we opgegroeid met het monster dat verkeer heet. Horen we een auto piepend remmen dan wachten we gespannen op het vervolg. Volgt er verder geen geluid dan heeft er iemand weer veel geluk gehad. Een klap, dan rennen we naar buiten om de schade op te nemen; mijn vader om als ehbo-er hulp te bieden. 

 

Ook deze zomer gaan Eef en ik weer op vakantie bij Tante Dien en ome Cor. We hebben dezelfde nieuwe jurkjes aan, gemaakt door Marij. Blij waren we niet met de jurkjes van een donkerbruin gevlekte stof. We groeien er gelukkig snel uit. 

 

1964 - Met de muziek mee

1964 - Met de muziek mee

Nu ook Marij het huis uit is, verhuist Elly naar de bad/slaapkamer. Het betekent ook dat het werk in huis op haar schouders neerkomt. Als salaris voor haar werk krijgt ze kost en inwoning plus de extra kinderbijslag die mijn ouders ontvangen omdat hun dochter thuis te werk wordt gesteld. Een keuze heeft ze niet. Na de huishoudschool direct het huishouden in. Hennie en ik krijgen ook meer taken. Vooral de zaterdag, aan het eind van de dag is het aanpoten. We krijgen vuurvaste handen door het hete water waar we het gereedschap en de vloer mee moeten poetsen. Een rij van 9 paar schoenen moet elke week gepoetst. Een klus die Eef en ik om beurten toekomt. Staand op de keldertrap, twee treden naar beneden, de schoenen naar grootte op een rij op de keukenvloer. Eerst alle schoenen insmeren en tegen de tijd dat de laatste van schoensmeer is voorzien, kan  je van voren af aan beginnen met uitpoetsen. 

Toch zijn de zaterdagavonden soms ook wel gezellig. Na het eten, als de winkel, de slachterij en de keuken schoon en opgeruimd zijn, spelen we vele kaartspelletjes met lucifers als geld.

Het is de tijd van getoupeerd haar en naaldhakken: ‘niet de kamer in met die naaldhakken!’ Elly en haar vriendin Ella zitten op dansles. Daar leert ze haar vriendje Lou kennen. Een lange knappe vent, en Elly is maar zo klein. Hij moet ver bukken om te zoenen. 

 

Op school komt iemand vertellen over de harmonie om nieuw bloed te werven. Je krijgt muziekles, je krijgt een instrument en wordt deel van het plaatselijke muziekcorps. Het lijkt me wel wat en ik meld me aan. Graag wil ik klarinet spelen, maar die zijn er al genoeg, wordt me verteld. Ze geven me een dwarsfluit. Zo ga ik voortaan elke dinsdagavond naar het feestzaaltje in het plaatselijke café. Tiny, de verloofde van Marij is een van de klarinettisten. 

Mary en Tiny verloven zich in juni in het atelier. Houtskool portretten van de hand van mijn vader hangen er om de rommel enigszins te verbergen. Erg veel krijg ik er niet van mee. Ik snap dat het betekent dat ze gaan trouwen. Tiny werkt bij Brabantia, de belangrijkste fabriek van het dorp. Ik merk wel dat mijn ouders niet zo gecharmeerd zijn van haar keuze.

 

In de zomervakantie ga ik voor het eerst met de kabouters een week op kamp naar Middelbeers. We gaan er heen met de fiets. Het logeeradres is een boerderij, de koeienstal de slaapzaal. Als matras dient een zak gevuld met stro. Het hoogtepunt van dit kamp is de friet die mijn vader komt bakken. Het dieptepunt is mijn bril die breekt omdat iemand er op gaat zitten.

1965 - Geen geld, wel eten

1965 - Geen geld, wel eten

Huize van Someren heeft nog geen televisie. De overburen wel en bekenden in de straat verderop ook. Op woensdag-en zaterdagmiddag mogen we tv kijken, afwisselend bij de een of de ander. Je krijgt dan zomaar 3 of 4 kinderen over de vloer. Als vergoeding voor de gastvrouw krijgen we een stuk leverworst mee. Op nog geen meter afstand van de buis kijken we met zijn allen gefascineerd naar De Verrekijker, Pipo de Clown en Mammaloe of Swiebertje. We doen dit al jaren zo, maar steeds vaker blijf ik liever thuis en duik in een boek of oefen ik op de dwarsfluit.

 

‘s Morgens sta ik altijd als eerste op. Heerlijk om even de ruimte voor mij alleen te hebben. Het slijt er al snel in dat ik dan ook degene ben die de tafel dekt voor het ontbijt en koffie en thee zet. De rest druppelt dan geleidelijk binnen. Hennie als laatste met een vet ochtendhumeur. Iedereen snijdt in de winkel zijn eigen broodbeleg, behalve Jan en Hanneke. Zij zijn nog te klein om de snijmachine te bedienen. Toen ik 8-9 jaar was sneed ik een keer het topje van mijn duim af omdat ik me niet aan de veiligheidsinstructies had gehouden. De duim bloedde als een rund. Ik liep naar keuken en hield ‘m onder de kraan. Tada, niets aan de hand, eigen schuld. Wanneer Marij even later mijn lange haren borstelt om een paardenstaart te maken, val ik flauw en glijd ik van de stoel. Er is altijd voldoende eten. Met dreigen op inhouding van traktement als we te veel suiker in de koffie doen of te veel hagelslag op het brood doen, bewaken mijn ouders de grenzen.

 

Warm eten doen we tussen de middag. Niet alleen de school maar ook de fabrieken kennen een lange middagpauze, zodat iedereen thuis vaak warm kan eten. Pas wanneer ik in 1966 naar de middelbare school ga, verandert dat. Tot onze 15de mogen we op onze verjaardag kiezen wat er gegeten wordt. Mijn lievelingseten is witlofsla, puree en gebakken spek. Elke vrijdagavond, wanneer de winkel tot 21:00 uur open is, eten we gebakken lever met jus op brood. Het is het eerste vlees dat ik leer bakken. Nog steeds is het een van mijn lievelingsgerechten. Op vrijdag eten katholieken eigenlijk geen vlees maar vis. Volgens mijn vader geldt dat niet voor ons omdat een slager nou eenmaal niet naar de visboer gaat. 

Zondags kennen we ook een speciaal ritueel met eten. Mijn ouders slapen uit en om ook de kids in bed te houden krijgen we eierkoeken met hagelslag op bed. Een klus voor de oudste, maar in de praktijk voor Eef en mij want Hennie is ‘s morgens niet echt te genieten. Als iedereen zo rond 11 uur uit bed is eten we gebakken eieren met tomaat en ham. Ook dit is voor mij nu nog steeds een favoriet. De warme maaltijd is dan om 17:00 uur en omdat mijn ouders nu meer tijd hebben is deze altijd wel uitgebreider. Ik realiseer me dan nog niet dat het bijzonder is om elke dag vlees te eten.

Fruit is blijkbaar duur want dat is gerantsoeneerd tot maximaal 1 appel of peer per dag al naar gelang het seizoen. Soms een banaan, maar dan vooral als je hebt overgegeven en je maag tot rust moet komen. Sinaasappels zijn onbetaalbaar en zijn nooit in huis.

Honger kennen we niet, behalve de honger naar aandacht en warmte.

1966 - Gemengd

1966 - Gemengd

Al een jaar ben ik aan het sparen voor een nieuwe fiets. Dit vervoermiddel moet me dagelijks naar Eindhoven brengen waar ik naar het ‘Augustinianum’ zal gaan. Daarvoor mag ik het statiegeld van alle lege flessen houden, als ik ze zelf wegbreng tenminste. Een slimme zet van mijn ouders. Twee vliegen in één klap. Het zuivel is verpakt in flessen met ‘zilveren’ doppen en met een groot gezin loopt het lege goed snel op. Met dubbeltjes die zij niet missen, spaar ik een fiets bij elkaar.

 

Maar voordat ik naar Eindhoven ga peddelen is er eerst nog mijn plechtige communie. Erg gelovig zijn we niet, maar in een dorp waar jouw nering afhangt van de goegemeente kun je niet al te veel afwijken. Eindelijk mogen Eef en ik naar de kapper en zelf bepalen welk kapsel we willen. Waren het de kosten die elk bezoek met zich zou meebrengen dat we onze haren niet kort mochten laten knippen? Zeer waarschijnlijk. Eef en ik zitten in de kappersstoel en willen het haar kort. Degene die ons knipt twijfelt: ‘helemaal kort!?’ Ze overtuigt ons om het eerst maar eens tot op de schouders af te knippen. En met haren tot op de schouders doe ik de plechtige communie in het pakje (rok met jasje) in een Schotse ruit. 

 

In de zomer van dit jaar trouwen Marij en Tiny. Wij zijn geen van allen uitgenodigd voor de bruiloft door de ruzie met mijn ouders. Hanneke mag wel bruidsmeisje zijn. Het hele gebeuren wordt vergeleken met de heibel rondom de trouwerij van prinses Irene. Alsof het leed dan minder is.

 

De gang naar de middelbare school is het belangrijkste dit jaar. Ik ben de eerste. Dat ook Theo, Marij, Elly en Hennie leerplichtig zijn geweest en naar vervolgonderwijs gingen, telt blijkbaar niet. Mijn vader heeft de onderwijzeres moeten overtuigen dat ik niet naar de MMS ga maar naar het gymnasium. Een opleiding die hijzelf graag gedaan zou hebben, ware het niet dat zijn vader, maar ook de oorlog, er een stokje voor hebben gestoken. Slechts 1 klasgenoot gaat er ook naar deze school. De rest gaat naar de MMS in Valkenswaard of naar de huishoudschool bij ons in het dorp. Het Augustinianum is een gerenommeerde middelbare school met HBS en Gymnasium. Tot dat moment alleen voor jongens, maar wel vanuit het hele land. Er is een internaat bij om dat te kunnen faciliteren. Maar de jezuïetenpaters die de school runnen, nemen een vrij moderne beslissing door in 1966 ook meisjes toe te laten. Eerst maar eens 30 op proef. Een van deze 30 ben ik. De meisjes worden verdeeld over 2 klassen, zodat in elke klas 30 kinderen zitten. Links zitten de jongens, rechts de meisjes. Halverwege moeten dan wel ‘n jongen en ‘n meisje naast elkaar zitten. Oei, oei. Gelukkig blijkt na een paar maanden dat er geen enkele noodzaak is om het zo strak te regelen. Elke school heeft schoolkleuren en een winterse schooldas. Deze dassen, in de kleur donkerblauw met een witte en oranje streep onderaan worden traditiegetrouw gebreid door het naburige meisjeslyceum. Of onze eigen meisjes voortaan de dassen kunnen breien? Wat denk je zelf?

1967 - Plat

1967 - Plat

Ik word wakker en er staan een aantal mensen over me heen gebogen. Mijn fiets ligt naast me. “Hoe heet je?”, vraagt een man. Dat weet ik nog wel, maar hoe ik zo op straat terecht ben gekomen herinner ik me níet. “Ik breng je even naar het ziekenhuis, hier op de hoek”, zei de man. “Wat is er gebeurd?”, vraag ik.

“Je viel zomaar van je fiets, vlak voor mijn ogen”.

“En mijn fiets dan?”. Mijn fiets was te duur geweest om onbeheerd achter te laten!

“Daar wordt voor gezorgd”.

Vijf minuten later lig ik op een brancard in het ziekenhuis. Ze kijken in mijn ogen en stellen honderden vragen. Op mijn hoofd worden allerlei plaatjes geplakt en ik moet naar een scherm kijken. De meest fantastische kleuren en figuren zijn daar te zien. Maar ik lig hier nu al uren terwijl ik allang thuis had moeten zijn!

Opeens zie ik mijn ouders. Ze zijn in gesprek met een witte jas. Het duurt niet lang of ze staan gedrieën aan mijn brancard. “Je hebt geluk gehad, meisje”, zegt de witte jas, “een schedelbasisfractuur van tien centimeter maar geen splinters. Dat is je geluk. We houden je wel een aantal weken hier. Je moet zo stil mogelijk liggen, zonder kussen”. “Mag ik dan morgen nog wel naar het schoolfeest”. Tja, als je toch zolang moet liggen, dan maakt één dag minder toch niet uit? De drie gezichten kijken me vreemd aan. Je hoort het bericht, maar snapt nog niet wat ze zeggen.

Van ontkenning had ik toen geen weet. Ze plaatsen me, 13 jaar oud, op de kinderafdeling, te klein voor ‘n tafellaken en te groot eigenlijk als servet. 

 

In totaal lig ik 3 weken plat in het ziekenhuis. Ergens in die periode komt een verpleegster de kamer in. ‘Het is een jongetje!’, roept ze, als aankondiging van de geboorte van onze troonopvolger. Na deze 3 weken brengt een ziekenwagen mij naar huis en lig ik nog eens 3 weken plat. Onze woonkamer is intussen uitgebouwd en er staat een bed klaar in de aanbouw. Het woord revalideren is nog niet uitgevonden en het duurt nog maanden voordat ik fatsoenlijk kan lopen.

Al met al zal ik het eerste schooljaar over moeten doen. Twee keer per jaar moet ik op controle in het ziekenhuis. De arts laat mij dan naakt over een denkbeeldige lijn lopen. Waarom naakt? Vervelender is dat ik nog jaren, met grote regelmaat, zware hoofdpijn heb. 

1968 - Stief

1968 - Stief

Het huis wordt steeds leger. Hennie heeft vorig jaar, zonder dat hij het mijn ouders heeft verteld, voor zes jaar getekend bij de marine. Nu komt hij af en toe het weekend naar huis. Hij krijgt een opleiding als kok en zal binnenkort weken weg zijn op de Karel Doorman. Aan de hand van plaatjes legt hij uit hoe ik ‘zijn’ mijnenveger kan herkennen. Er blijkt verschil in strepen en sterren op zijn kleding. Met alle plezier naai ik die dingen op zijn mouw. Zijn ochtendhumeur hebben ze hem met stevige hand afgeleerd. ‘Hennie is jouw broer niet’, zegt iemand mij wanneer ik over hem vertel. ‘Hij is wel mijn broer!” ‘Nietes, hij is je halfbroer!”  Het verandert voor mij niets, als ze dat maar weten. Elly zal gaan emigreren naar Canada, Lou achterna. Ter voorbereiding is ze naar Amsterdam verhuisd waar ze werkt in een hotel.

 

In juli sluit mijn vader zijn opleiding op de kunstacademie af. Daarvoor heeft hij een ongelooflijke hoeveelheid keramieken voorwerpen gemaakt in meer kleuren dan de regenboog. Maar ook twee speeltuinen, op schaal van 1:10. Voor het maken van de speeltuin met de ronde vormen heeft hij ballonnen opgeblazen en er gips in gegoten. Meerdere keren spat zo’n ballon uit elkaar en zit er zelfs gips op het plafond. Zijn jongste broer, ome Frans, helpt hem met de uitvoering van de andere (betonnen) speeltuin. Met hem ga ik naar de tentoonstelling van het examenwerk. Vanaf dat moment ben ik met grote regelmaat de oppas voor mijn neefje. Het oudste kleinkind is oppas van de jongste in de Van-Someren-tak. 

 

Op school verspreiden de meisjes zich als een olievlek. Ook dit jaar zijn er weer 30 meisjes aangenomen. In mijn nieuwe klas raak ik bevriend met Cokke. Als Haagse is zij een opvallende verschijning. Ze draagt lange broeken! En ook nog eens met een ‘jongensrits’.

Het huiswerk maken in de woonkamer is niet eenvoudig. Nu Elly niet meer thuis is krijg ik ’s middags de zorg voor de friettent. Niet dat het dan al heel druk is, maar er is weinig ruimte voor concentratie. Gelukkig is de stof herhaling voor mij.

Dit jaar word ik 15. De laatste keer om mijn favoriete maaltijd te kiezen voor mijn verjaardag. Het blijkt een onvergetelijk dag. Mijn ouders zijn me vergeten. Pas wanneer ik ‘s middags thuis kom uit school ligt er een kadootje klaar.

 

 

1969 - Uitdagingen

1969 - Uitdagingen

In het voorjaar van 1969 besluit ik te gaan lijnen. Door mijn ongeluk en de puberteit ben ik wat zwaar en fors geworden. Zeker in vergelijking met superslanke Cokke. Het is simpel. Zoals altijd dek ik de tafel voor het ontbijt en strooi wat broodkruimels op mijn bord. Ik neem een appel mee naar school en ‘s avonds eet ik gewoon wat de pot schaft. Niets aan de hand. Intermitting fasting toen de term nog moest worden uitgevonden. Het duurt een maand of drie, maar dan ben ik 12 kg lichter en helemaal tevreden. ‘Zo, nou is het wel genoeg met lijnen’, zeg ik tevreden hardop. Mijn ouders zijn behoorlijk boos op mij, maar feitelijk boos op zichzelf. Zij hadden me tenslotte 3 maanden lang niet echt gezien.

 

Uit de erfenis van huisvriend Frank krijgen ook wij dan eindelijk een tv. Precies op tijd om de maanlanding te kunnen bekijken. Sinds zijn overlijden is het afgelopen met onze fietsritjes naar Eindhoven. Elke zondag kregen mijn vader, Eef en ik Engelse les van Frank. Frank had dertig jaar onschuldig gevangen gezeten in Canada. Het fijne ervan krijgen wij, kinderen, niet te horen maar deze bejaarde man met zijn bos witte haren zit vol verhalen en is een geboren verteller.

 

Wanneer het buitenzwembad de poorten in april weer opent besluiten Cokke en ik voorafgaand aan school even te gaan zwemmen. Om 7uur staan we met een vast groepje (oudere) mannen bij de poort voor een klein uurtje baantjes trekken. Op tijd zitten we met natte haren weer in de banken. Heerlijk. Vooral wanneer het nog redelijk koud is en het water dampt. We stoppen wanneer het groepje mannen te opdringerig wordt. De lol is er dan wel af.

 

Als ik in november 16 wordt, zeg ik dat ik een zaterdagbaantje wil nemen om een brommer te kunnen kopen. Het verbaast me dat mijn ouders toestemmen. Ik ben de eerste die dat mag. Zo kom ik terecht achter de kassa van een supermarkt. Staand werk waar ik spataderen aan overhoud. De streepjescode bestaat nog niet en ik daag mezelf uit alle prijzen uit het hoofd te leren.


 

1970 - Meisje van 16

1970 - Meisje van 16

Berekening na berekening, maar ik kom steeds weer op hetzelfde uit. Het zal nog wel even duren voordat ik dat brommertje kan kopen. Zelfs als ik zuinig ben met het kleedgeld dat ik krijg. Het geld dat ik verdien op zaterdag zet ik keurig op mijn spaarbankboekje. Maar Hennie biedt uitkomst. Hij wil mij de benodigde 300 gulden wel voorschieten. Joepie! Mijn keuze is gevallen op een oranje Honda. Heerlijk zacht breed zadel, tank in de bagagedrager, vullen met superbenzine en daardoor veel zuiniger dan alle andere merken. Ik zie het helemaal zitten. 

Als mijn ouders hoogte krijgen van onze deal zijn ze zeer sceptisch: weet je wel hoe duur het is om zo’n ding te rijden, te verzekeren en dan ook nog die afbetalingen!?

Gelukkig kan ik met een gerust hart antwoorden: ‘ja dat weet ik want ik heb het allemaal goed uitgerekend’. Veel sneller dan verwacht tuf ik op mijn brommertje rond. Dat Hennie mij het geld ook een beetje uit eigen belang leent, neem ik hem niet kwalijk. Als hij in het weekend thuis is, pakt hij de brommer om te gaan dansen in Eindhoven.

 

Ergens in de winter besluiten Cokke en ik om samen de 4-daagse van Nijmegen te gaan lopen en daarvoor moet een streng oefenschema worden afgewerkt. Elke zondag meer kilometers. Naast Cokke oefent soms ook Eef mee. Of Janus, een klasgenoot. In juli reis ik als enige af naar Nijmegen. De ouders van Cokke en Janus gaan uiteindelijk niet akkoord en Eef is te jong. Tijdens het wandelevenement slaap ik bij kennissen van mijn vader. Naast de verplichte 30 loop ik ook van en naar mijn logeeradres, zo’n vijf kilometer verderop. 

Op dag drie ontvang ik een telegram dat ik niet moet schrikken als ik op de tv de brand zal zie: het huis van de buren is afgebrand, ons huis heeft alleen rook- en waterschade. Eenmaal thuis, gaat de slagerij en de friettent na de vakantiesluiting niet meer open. In de brand, uit de brand, is hier een passend gezegde. Mijn vader gaat als slager aan de slag bij een supermarktketen. Maar het duurt niet lang voor hij als docent keramiek werk vindt. Een carrièreswitch van beenhouwer naar beeldhouwer.

De geur van brand hangt nog jaren in huis. Achter lakens is de schimmel op de muren verborgen.

1971 - Mammoetwet

1971 - Mammoetwet

Mijn zaterdagbaantje achter de kassa bij de supermarkt heb ik gelukkig kunnen verruilen voor een plek in de personeelskantine van de Bijenkorf. Het betekent wel vroeg opstaan om om 7 uur te kunnen beginnen, maar ik ben wel om drie uur ‘smiddags al klaar. Toen ik van dit werk hoorde vond ik het best een beetje vreemd. Waarom moet ik om 7 uur al beginnen, de winkel gaat pas om 9 uur open. Op de eerste dag is snel duidelijk waarom. Het personeel kan natuurlijk niet in 1 keer met zijn allen gezellig koffiedrinken! Er zijn drie shifts, voor zowel de koffie, de lunch en de middagpauze. We zijn met zijn drietjes en het is behoorlijk doorwerken om alles op tijd klaar te hebben staan. Ook als zaterdaghulpje heb je recht op personeelskorting. Niet dat ik daar iets aan heb. Alles wat de Bijenkorf verkoopt gaat mijn budget te boven.

 

In het voorjaar krijgen we ons schooladvies. Vanaf het vijfde jaar zijn er twee richtingen: de alpha- en beta-kant. Het verbaast me niet echt dat de school mij aanraadt om een andere keuze te maken. De schoolresultaten zijn steeds aan de magere kant. Op welke school kan ik nu terecht? Wat wil ik worden? Ik heb belangstelling voor de duikvaartschool in IJmuiden. Mijn ouders lijkt dat geen goed idee. Ze laten een bevriend stel mij op andere gedachten brengen. Schooldecanen zijn nog niet uitgevonden en zonder verdere begeleiding val ik in het nieuwe schoolsysteem dat de Mammoetwet heet. Van 13 vakken ga ik terug naar 6. Dat lijkt een makkie. Nederlands is een verplicht vak en ook 1 moderne taal. Ik kies voor Engels. Duits ligt me ook wel. Wis-en natuurkunde lijken ook logisch. Voor deze exacte vakken had ik ruime voldoendes tot nu toe. Biologie mag ik niet kiezen zonder scheikunde. Dan maar aardrijkskunde. De rest van de maanden tot de zomervakantie zit ik voor spek en bonen in de klas. 

 

Ellie en Lou trouwen in de zomer in Nederland voor de kerk. In Canada trouwden ze al voor de wet. Theo is er ook naartoe geëmigreerd. Veel Nederlanders trouwens. Ze gaan voor een beter toekomstperspectief. Er is een deal tussen beide landen. Om te voorkomen dat veel geld wegvloeit uit ons land mag men geen contant geld meenemen. Wel goederen. En zo is het Nederlandse woord ‘kist’ in het Engelstalige thuisland geïntroduceerd. De kist wordt gevuld met al het mogelijke aan huisraad en andere denkbare spullen. In het Museum Pier 21 in Halifax is een voorbeeld van de inhoud van een gemiddelde kist tentoongesteld. 

 

Hennie is voor twee jaar uitgezonden naar Curaçao. Hij vindt daar zijn toekomstige vrouw. Zij reist alvast vooruit en komt een tijdje bij ons in huis voordat haar (interne) opleiding in de zorg begint.

Waarom mogen zij allemaal weg en mag ik niet naar IJmuiden?

 

 

1972 - Wiskundeknobbel

1972 - Wiskundeknobbel

De schrik zit er bij mij goed in. Hoe kan ik dit ooit nog inhalen. Mijn klasgenoten zijn via de mavo doorgestroomd naar deze havo-top van de kweekschool. Zij hebben geen enkele moeite met de lesstof en zijn opgegroeid met verzamelingen. Mijn wiskundeknobbel is diep weggedoken in de algebra, de meetkunde en de stereometrie. Toch heb ik het naar mijn zin op deze school. Het is zo veel informeler en volwassener dan het Augustinianum. 

Voor het eerst heb ik een vriendje. Mijn ouders zijn niet blij met hem. Zijn kennismaking thuis verloopt als volgt:

‘ ….. Oh ik ga het weekend op bezoek bij iemand die nog niet in het ziekenhuis ligt.

Wie is het?

Die kennen jullie toch niet. Hij zit bij mij op school en hij komt uit Rijswijk.

Hoe heet hij?

Jullie kennen m toch niet. Hij heet MdG.

Is, dat een zoon van M en G?

Hoe weet ik dat nou!

Nou, als hij de zoon is van M en G dan is het je achterneef.’

 

Als je het over de duvel hebt… M staat op dat moment op de stoep. Voor ik hem binnenlaat, stel ik hem de vragen die mijn ouders een minuut geleden stelden. Wat ik dan nog niet weet is dat zijn ouders hem op het hart hebben gedrukt: ‘je mag iedereen mee naar huis nemen, als het maar geen familie is’.

M. rijdt motor en ik leer een goede bijrijder te zijn. Voor de duopassagier zal binnenkort ook een helm verplicht worden. Daarom koop ik er toch alvast een en draag deze (als een van de eersten) ook als ik op de brommer zit. Op een regenachtige dag in het begin van het jaar rijden we op de Montgomerylaan en worden geschept door een automobilist die ons geen voorrang verleent. We belanden allebei in het ziekenhuis. Ik alleen met een hersenschudding maar M is er ernstiger aan toe en ligt maanden in een revalidatiecentrum. Hij zal daardoor sowieso het schooljaar over moeten doen.

Met de hakken over de sloot ga ik naar het examenjaar. Terwijl ik van school een rommeltje maak, slaagt Eef voor de mavo en zal op dezelfde school als ik naar havo4 gaan. Zij is een van de geluksvogels met een wiskundeknobbel. Jan zit op de Mavo terwijl Hanneke dit jaar naar de brugklas gaat. Veel krijgen we van elkaar niet mee, je bent voornamelijk met jezelf bezig. Dat alles zonder de drukte van de slagerij en de friettent. Mijn vader tuft op een brommertje naar verschillende dorpen in de omgeving, leert vrouwen pottenbakken en is creatief met kinderen op woensdagmiddag. Wat doet mijn moeder nu de hele dag?  

 

Er klinken geluiden van verhuizen. De gemeente wil het huis kopen. Deze grond in het midden van het dorp moet een andere bestemming krijgen.

1973 - Vertrek

1973 - Vertrek

Het duurt 30 jaar voordat ik terug ga naar mijn geboortegrond. Het ouderlijk huis is platgegooid om plaats te maken voor een winkelcentrum zoals dat in vele provincieplaatsen te vinden is. Levenloos. Maar ik sta overeind, fier en trots. 

 

De gemeente koopt ons huis en we gaan verhuizen. De verhuizing is precies in mijn examenweek gepland. Daar baal ik wel van. Mijn gemiddelde cijfers van de schoolexamens zijn redelijk behalve wiskunde. Aan wis-en natuurkunde zal ik nog hard moeten trekken. Wiskunde blijkt mijn achilleshiel. Ik zak voor het havo-examen met een zes gemiddeld. Voor een herexamen kom ik niet in aanmerking; de vier voor wiskunde is te laag. Ik mag het jaar niet overdoen. Geld is de reden, zeggen mijn ouders.

Vanuit mijn zaterdagbaantje solliciteer ik daarom maar meteen op een fulltime plek op de klantenservice van de Bijenkorf. En tegelijkertijd schrijf ik me in bij het arbeidsbureau. Het botert niet zo tussen de klanten van deze luxe winkel en mij. Ik heb mazzel. Binnen een paar maanden vind ik een andere baan bij de belastingdienst, als typiste, maar in deze grote rijksorganisatie is er perspectief op interne opleidingen. Ik woon maar kort in het nieuwe huis  van mijn ouders. De geldkwestie met mijn ouders blijft opspelen. Ik laat het thuisfront achter me en ga op kamers in Eindhoven.

 

Het dorp is onherkenbaar veranderd, net als ikzelf.